Terwijl de tandeloze tijger van zijn vel wordt gestript
echoot de diepgang van oppervlakkigheid
door het dal van gebroken speren.
Ontbloot van alle ijdelheid
giert de wind langs zijn kale ego
die naar het vacuüm staart
maar geen horizonten kan ontdekken.
De goot ontvangt de onverlaat
met kartonnen dromen
van gisterens journalen
op een sponde van beton.
Zijn omwalde ogen huilen zonder tranen
voor een spiegel van wat was
met een besef
voor wat nooit meer zal zijn.
Wie niet meer leeft op hoop
heeft geen hoop meer op leven.
Is je leven dan voltooid,
of leeft het onvoltooide voort,
en hoopt de onvoltooiing,
op een onvoltooide hoop.
Ignace Vandewalle